Het zit er bijna op, het meest atypische gerechtelijk jaar van ons aller baliecarrière. Het coronavirus heeft goed huisgehouden op onze kantoren, of waren het de coronamaatregelen die daarvoor gezorgd hebben – daarover zal ik geen uitspraak doen.
Er is niemand die niet geleden heeft onder de covid-19-crisis, zij het dat de gradaties verschillen. Geen cliënten kunnen zien op het spreekuur, geen zaken zien binnenkomen, het waren barre tijden voor de advocaten, en zeker deze die zich inzetten voor privécliënteel.
Wij hebben vooral moeten zoeken naar een nieuwe, virtuele kantooromgeving. Werken van thuis uit, in versneld tempo IT-oplossingen vinden om de continuïteit van de dienstverlening te verzekeren. Vastzitten thuis, gekluisterd aan een computerklavier, en toch nog gemotiveerd blijven voor wat wij doen, het is geen sinecure.
De advocatuur heeft altijd al een enorme mentale flexibiliteit gevergd van wie dit beroep wil uitoefenen, maar dat wij zó flexibel moesten zijn, dat konden wij begin maart nog niet vermoeden.
Altijd weer nieuwe procedureregels, steeds wijzigende praktische regels bij de hoven en rechtbanken of kamervoorzitters, zittingen die wegvallen, cliënten die gerustgesteld moesten worden, regelingen die gevonden moesten worden, het hield niet op. Komt daarbij nog het omzetverlies en de onzekerheid over wat de toekomst brengt.
Maar los van al het professionele denk ik op dit moment vooral aan de confraters die in hun persoonlijk leven geraakt zijn, de vaders, maar meer nog de moeders die hun kantoor moesten staande houden terwijl zij tegelijk voor hun jammerende kinderen moesten zorgen. En bovenal die advocaten en hun kantoorgenoten die rechtstreeks geraakt zijn door het virus, die ziek geworden zijn, opgenomen zijn in het ziekenhuis en soms lang op de afdeling intensieve zorgen hebben gelegen.
Voor zover mij bekend is, heeft geen enkele advocaat het leven moeten laten wegens de pandemie, maar verschillende advocaten of kantoormedewerkers hebben wel familieleden en dierbaren verloren. Aan hen denk ik vandaag speciaal, en bied ik hen namens de Orde mijn zeer welgemeende blijken van medeleven aan.
Geachte confraters, met het einde van dit bizarre gerechtelijk jaar komt er ook een einde aan mijn opdracht als stafhouder. Toen ik in juni 2018 het spreekgestoelte beklom op de algemene vergadering van de Orde, dacht ik dat twee jaar toch een vrij lange tijd was. Nu kijk ik erop terug en moet mij ervan rekenschap geven dat het in sneltreinvaart vooruitgegaan is.
Ik moet zeggen, voor wat het waard is, dat ik dit stafhouderschap zeer graag uitgeoefend heb. Ik ben de balie bijzonder dankbaar dat zij mij deze kans geboden heeft. Het is, denk ik te mogen zeggen, het boeiendste dat ik in mijn advocatencarrière heb mogen doen. Of ik altijd oordeelkundig ben geweest in mijn beslissingen durf ik niet te stellen, het is ook niet aan mij om daarover een uitspraak te doen. Mocht ik mij vergist hebben in enige beslissing die ik getroffen heb, dan hoop ik dat u mij dat zult willen vergeven.
Maar ik heb dit deze taak dus graag vervuld. Zo graag dat ik het met genoegen nog wat langer had willen doen. Maar de balie houdt, zeer terecht, niet van mensen die zich aan functies vastklampen, en dat is maar goed ook. De tijd is aangebroken voor een opvolger.
Op de kerktoren van het Noord-Italiaanse dorpje Resiutta, in de streek die zo hard getroffen is door de pandemie, staat geschreven: “Tempus valet, volat, velat”, wat zoveel betekent als: “de tijd is sterk, hij vliegt en bedekt alles met zijn sluier.”
Zo is het, en zo hoort het te zijn.